-
1 trou
trou [troe]〈m.〉3 leemte ⇒ gat, lacune♦voorbeelden:trou d'air • luchtzaktrou dans la couche d'ozone • gat in de ozonlaagtrou d'homme • mangattrou d'obus • granaattrechtertrou du souffleur • souffleurshokjetrou individuel • mangatboire comme un trou • zuipen als een tempelierfaire le trou normand • een borreltje drinken tussen twee maaltijdgangenfaire mettre qn. dans son trou • iemand zo'n schrik aanjagen dat hij zich wel overal verbergen wilvivre dans son trou • eenzelvig leven3 j'ai peut-être encore un trou dans mon emploi du temps • misschien heb ik nog ergens een gaatje (in mijn agenda)avoir un trou (de mémoire) • een black-out hebbenil y a un trou dans son emploi du temps • hij heeft geen alibi voor de hele tijd4 être au trou • (in de bak, nor) zittenm1) gat2) hol3) leemte, gaping4) oog [naald]5) putje [golf]6) nor -
2 crever
crever [krəvee]1 barsten ⇒ opengaan, door-, losbreken, (open)springen3 doodgaan 〈 van plant, dier〉 ⇒ 〈 informeel〉 creperen 〈 van mens〉 ⇒ stikken 〈door hitte enz.〉 ⇒ sterven♦voorbeelden:faire crever du riz • rijst laten wellencrever d' ennui • zich doodvervelencrever de jalousie • stikjaloers zijncrever de santé • blaken van gezondheidII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kapotmaken ⇒ (door)breken, openmaken, een gat maken in♦voorbeelden:crever un pneu • een band kapotsteken♦voorbeelden:v1) barsten, opengaan3) doodgaan, creperen6) afpeigeren -
3 trouer
-
4 tour
tour [toer]I 〈m.〉1 omloop ⇒ omwenteling 〈bijv. van een wiel〉 ⇒ omdraaiing, slag 〈 van een schroef〉 ⇒ toer 〈 van een motor〉2 omtrek ⇒ omvang, rand4 ommetje ⇒ toertje, trip, uitje6 kunststuk ⇒ kunstgreep, truc, kunstje♦voorbeelden:tour de valse • walsjequarante-cinq tours • single, vijfenveertig toeren plaattrente-trois tours • drieëndertig toeren plaat, langspeelplaatdonner un tour de clé • even afsluitenfermer la porte à double tour • de deur op het nachtslot doenen un tour de main • in een handomdraai2 tour de cou • bontje; sjaaltour de poitrine • borstomvang, -wijdtetour de taille • taille(omvang)tour de ville • rondweg, randwegtour des yeux • oograndfaire un tour d'horizon • een algemeen overzicht gevenle tour du monde • reis om de wereldfaire le tour des invités • met alle gasten een praatje makenfaire faire le tour du propriétaire • 〈 iemand〉 zijn huis laten zien; 〈 gasten〉 rondleiden door zijn landgoedfaire le tour de qc. • rondom iets lopen, ergens de ronde doenfaire le tour d'une question • een kwestie van alle kanten bekijkenil a fait le tour des choses • hij weet hoe het in de wereld toegaat5 tour de garde • dienstrooster, wachtpasser son tour • zijn beurt voorbij laten gaan, passen 〈 kaartspel〉chacun son tour • ieder op zijn beurt〈 figuurlijk〉 à tour de rôle • om beurten, om de beurtc'est à son tour • hij is aan de beurtplus souvent qu'à son tour • vaker dan gepast is, wastour à tour • om beurten, beurtelingstour d'adresse, de passe-passe • handigheid(je), goocheltoeravoir plus d'un tour dans son sac • niet voor één gat te vangen zijn7 tour de cochon • smerige streek, rotgeintjetour pendable • gemene streekcela va vous jouer des tours • dat zou wel eens slecht voor u kunnen aflopenjouer un (mauvais) tour à qn. • iemand erin laten lopenprendre un tour • een wending, keer nementour d'esprit • ziens-, denkwijzetour de main • handigheid, vaardigheidtour de reins • spittour de scrutin • verkiezingsrondetour de table • forumdiscussie, brainstormingà tour de bras • met volle kracht, uit alle macht 〈 ook figuurlijk〉II 〈v.〉1 toren♦voorbeelden:la tour Eiffel • de Eiffeltorentour de guet • uitkijktorentour d'ivoire • ivoren toren————————tour (de phrase)1. m1) omloop2) omwenteling3) toer4) omtrek5) rondreis6) wandeling7) beurt8) truc9) streek, poets10) wending, ontwikkeling11) kronkeling12) draaibank2. f1) toren2) torenflat3) kasteel -
5 percer
percer [persee]1 doorbreken ⇒ doorkomen, aanbreken3 doorschemeren ⇒ zichtbaar worden, bekend worden4 bekendheid krijgen ⇒ beroemd worden, beginnen naam te makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 een gat maken in ⇒ boren door, doorsteken, doorprikken3 doorbreken ⇒ breken door, dringen door, zich een weg banen door4 doorgronden ⇒ ontdekken, achter (iets) komen♦voorbeelden:cela me perce le coeur • dat is een steek in mijn hartbruit qui perce les oreilles • oorverdovend lawaaipercer une rue • een straat doortrekkenpercer un tunnel • een tunnel gravenv1) doorbreken5) boren (door), doorsteken, doorprikken6) openbreken8) achter [iets] komen -
6 ouvrir
ouvrir [oevrier]1 opengaan3 beginnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ouvrir un chemin • een weg aanleggen〈 informeel〉 ouvrir la lumière, le gaz • het licht, het gas aandoenouvrir l'oeil • oplettenouvrir un passage à qn. • een weg voor iemand banenouvrir la porte à • de deur openzetten voor, mogelijk makenouvrir la radio • de radio aanzettenouvrir un robinet • een kraan opendraaienouvrir les yeux à qn. • iemand de ogen openen1 opengaan ⇒ geopend worden, beginnen♦voorbeelden:il s'est ouvert à son amie • hij heeft zijn hart bij zijn vriendin uitgestorts'ouvrir le crâne en tombant • een gat in zijn hoofd vallens'ouvrir les veines • z'n polsen opensnijden1. v1) opengaan2) uitkomen (op), uitzien (op)3) beginnen5) beginnen2. s'ouvrirv1) opengaan, beginnen2) uitzien (op) -
7 boucher un trou
boucher un trou -
8 argent
argent [aarzĵã]〈m.〉1 zilver2 geld♦voorbeelden:argent mort • renteloos geldêtre à court d'argent • krap (bij kas) zittenfaire beaucoup d'argent • veel geld verdienenfaire travailler son argent • zijn geld beleggenfaire argent de tout • overal munt uit slaanl'argent lui fond dans les mains • hij, zij heeft een gat in zijn, haar handjeter l'argent par les fenêtres • met geld smijtenprendre qc. pour argent comptant • iets voor zoete koek slikkenvous ne verrez pas la couleur de son argent • u krijgt geen cent van hemen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenen être pour son argent • zijn geld er bij inschieten〈 spreekwoord〉 point d'argent, point de Suisse • geen geld, geen Zwitserspour de l'argent • tegen betalingêtre près de son argent • op de centen zittenm1) geld2) zilver -
9 enfiler
enfiler [ãfielee]♦voorbeelden:〈 informeel〉 nous ne sommes pas ici pour enfiler des perles • we zitten hier niet om vliegen te vangenv1) aaneenrijgen3) aanschieten [kleding] -
10 filer
filer [fielee]1 langzaam weglopen ⇒ wegvloeien, uitlopen 〈 kaas〉 ⇒ te hoog opschieten 〈 struiken〉 ⇒ walmen 〈 kaars〉♦voorbeelden:l'argent lui file entre les mains • hij heeft een gat in z'n handII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 schaduwen ⇒ heimelijk volgen, de gangen nagaan van♦voorbeelden:v2) walmen [kaars]3) snel gaan4) ladderen [kous]5) spinnen6) afrollen7) schaduwen8) geven -
11 matinée
matinée [maatienee]〈v.〉1 voormiddag ⇒ morgen, ochtend♦voorbeelden:1 faire la grasse matinée • uitslapen, een gat in de dag slapenf1) voormiddag, ochtend2) matinee, middagvoorstelling -
12 avoir plus d'un tour dans son sac
avoir plus d'un tour dans son sacDictionnaire français-néerlandais > avoir plus d'un tour dans son sac
-
13 bouchement
-
14 colmater
colmater [kolmaatee]〈 werkwoord〉 -
15 enfiler son bras dans un trou
enfiler son bras dans un trouDictionnaire français-néerlandais > enfiler son bras dans un trou
-
16 faire la grasse matinée
faire la grasse matinéeuitslapen, een gat in de dag slapen -
17 faire le trou
faire le trou -
18 l'argent lui file entre les mains
Dictionnaire français-néerlandais > l'argent lui file entre les mains
-
19 l'argent lui fond dans les mains
l'argent lui fond dans les mainshij, zij heeft een gat in zijn, haar hand————————l'argent lui fond dans les mainsDictionnaire français-néerlandais > l'argent lui fond dans les mains
-
20 s'ouvrir le crâne en tombant
s'ouvrir le crâne en tombantDictionnaire français-néerlandais > s'ouvrir le crâne en tombant
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Loch — 1. A Loch macht a Gannev (Dieb). (Jüd. deutsch. Warschau.) Sinn: Gelegenheit macht Diebe. 2. Altes Loch und neue Naht selten gerath. – Reinsberg I, 117. 3. Auch aus einem kleinen Loche sieht man den Himmel. – Rabener, Satiren, IV; Winckler, II,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hemd — 1. Auch das seidene Hemd umhüllt nur einen nackten Körper. – Altmann V, 110. 2. Besser ein geborgtes Hemd als gar keins. Holl.: Het is beter een ander mans hemd dan geen. (Harrebomée, I, 301.) 3. Das hembd ligt eim (ist mir) näher dann der rock.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nagel — 1. Ala Naela hala ni, noia Naela hala a ni. (Schömberg im Kreise Landeshut in Schlesien.) Alte Nägel halten nicht, neue Nägel halten auch nicht. 2. Alte Nägel halten nicht. 3. An den Nagel kann man alles hängen. (Warmbrunn.) In dem Sinne: Lerne… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
De Baarsjes — Stadtviertel De Baarsjes De Baarsjes ist ein Stadtviertel in der Gemeinde Amsterdam im Stadtbezirk Amsterdam West und liegt in der niederländischen Provinz Nordholland mit einer Grundfläche von 1,64 km² und einer Einwohnerzahl von 33.760 in 2008 … Deutsch Wikipedia
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schlafen — 1. Beter is dôt geslapen, denn dôt gelopen. Lat.: Stertendo praestat quam cursu fata subire. (Tunn., 192.) 2. Beyzeiten schlaffen gehen, früe auffstehen vnd jung freyen soll niemand gerewen. – Henisch, 1207, 32; Mathesy, 203b. 3. De da will… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
El Al Flight 1862 — Infobox Airliner accident caption = Aftermath of the disaster. date = October 4 1992 type = Metal fatigue in the fuse pin, engine collision site = Amsterdam Zuidoost passengers = 1 crew = 3 injuries = 11 serious, 15 minor (on ground) fatalities … Wikipedia
Löffel — 1. Besser Löffel schnitzen, als müssig bei Tische sitzen. 2. Besser ohne Löffel als ohne Brei. – Altmann VI, 391. 3. De Lepel ward êrst lappt, eh r dermit eten ward. – Bueren, 147; Eichwald, 1174; Frommann, III, 429, 252; Hauskalender, I.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sassenhausen — Sassenhusen – Despenbraud, Friggenhagen – Hungers und Wassersnaut; Hörenkusen ligget im Dreck; bliwet mi jau von Straube und Meinenkusen weg. (Waldeck.) – Curtze, 326, 149; Deutsche Romanzeitung, III, 42, 473; Hesekiel, 18. Angeblich Ortschaften… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Scheissen — 1. Arten (?), säd de Bûr, dor schêt he n wêken. – Hoefer, 102. 2. Der hat gut scheissen, der den Arsch bei sich hat. 3. Do scheiss einer hin und schleif, sagte er, da ihm seine Rechnung verdorben ward. (Weingarten.) – Birlinger, 448. 4. Er… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Strang — 1. Der dritte Strang macht den Kabel (das Ankertau). – Graf, 414, 101. Vereinigte Kraft vermag viel. Drei machen ein Collegium. Das altdeutsche Gerichtsverfahren forderte, dass wenigstens zwei Schöffen ausser dem Richter anwesend waren, der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon